Vaktermen

A

  • Abstinentieverschijnsel = ontwenningsverschijnsel
  • Addict = verslaafde
  • Additioneel = toegevoegd
  • Adenohypofyse = ontsteking van een lymfklier
  • Adequaat = aangepast
  • Aërobe oefeningen = langdurig volgehouden activiteit die de hartslag en de ademhaling verhoogt
  • Afkickcentrum = centrum waar mensen geholpen worden om van hun drugverslaving af te komen
  • Afkicken = een ontwenningskuur ondergaan om van drugs af te komen
  • Albumine = groep eiwitten van voornamelijk dierlijke oorsprong die in water oplosbaar zijn
  • Alcoholisme = verslaafdheid aan alcoholische dranken
  • Alcoholmyopia = Een kortzichtigheid in denken (een onvermogen om over gevolgen na te denken) tijdens dronkenschap dat veroorzaakt wordt door het niet in staat zijn om de hoeveelheid informatie op te nemen die men kan opnemen indien men nuchter is. De concentratie op onmiddellijke gebeurtenissen daarentegen neemt toe, terwijl je niet nadenkt over de gevolgen. Voorbeeld: Als je dronken ben zal je sneller ingaan op onverstandige seksuele beslissingen zonder hierbij na te denken over eventuele zwangerschap.
  • Alcoholpromillage = promille alcohol in het bloed
  • Alcoholintoxicatie = alcoholvergiftinging
  • Aldehyde dehydrogenases = Een groep van enzymen die de oxidatie van aldehydes kataliseren
  • Allel = een bepaalde variant van een gen
  • Allocatie = toewijzingAmbivalente hulpvraag: tegenstrijdige hulpvraag
  • Ambigu = meer dan één betekenis hebbend
  • Ambivalente hulpvraag = tegenstrijdige hulpvraag
  • Ambulante behandeling = behandeling zonder opname van de cliënten in een inrichting
  • Amenorroe = het uitblijven of ophouden van de menstruatie
  • Aminozuur = carbonzuur met een of meer aminogroepen in de molecule
  • Anaërobe oefeningen = training die niet lang genoeg duurt of niet intensief genoeg is om voor een continue verhoogde hartslag te zorgen
  • Anamnese= wat een patiënt met betrekking tot de voorgeschiedenis van zijn ziekte kan vertellen
  • Angstreducerend = angstonderdrukkend
  • Angststoornissen = Een angststoornis is een psychische aandoening die zich kenmerkt door de aanwezigheid van een pathologische angst. Angst is een gevoel dat optreedt bij dreigend gevaar. De emotie ontstaat als het welzijn van een persoon direct wordt bedreigd, maar ook als een persoon een situatie als bedreigend ervaart. Angsten kunnen kortdurend zijn, maar ook lang.
  • Anti-depressiva = Medicijnen die een gevoel van depressie kunnen doen verminderen bij psychische stoornissen
  • Antiretroviral = Antiretroviraal, anti retrovirussen
  • AODR = Alcohol and other drugs related
  • AODU = Alcohol and other drugs use
  • Apathisch = ongevoelig voor emoties
  • Appraisal = schatting, waardebepaling
  • Aselecte steekproef = Steekproef, waarin ieder individu of iedere eenheid in de populatie met dezelfde kans terecht kan komen.
  • Assortative mating = mensen met gelijke kenmerken gaan vaker met elkaar om dan mensen met verschillende kenmerken

B

  • Barrieres = Belemmeringen, Obstakels
  • Beck Depression Inventory = wetenschappelijk verantwoord, internationaal gebruikt instrument, 21 vragen om te weten of men depressief is
  • Bewerkstelligen = zorgen dat er iets gebeurt
  • Binge-drinken = een groot aantal glazen alcoholhoudende drank in korte tijd opdrinken om in een alcoholische roes te raken.
  • Borg Rate of Perceived Exertion Scale = test om de intensiviteit en de competentie van een atleet te meten tijdens zijn training.

C

  • Carcinogenic = kankerverwekkend
  • Causaliteit = betrekking van oorzaak en gevolg
  • Cito = met spoed
  • Cirrhosis = Verharding van organen, veroorzaakt door woekering van het bindweefsel, gevolgd door schrompeling hiervan, waarbij het parenchym in verdrukking komt.
  • Cognitie = het vermogen iets te leren
  • Cognitief = interne, mentale processen
  • Cognitieve gedragstherapie (CGT) = is een mengeling van gedragstherapie met interventies die ontwikkeld zijn vanuit de cognitieve psychologie. De kern is de veronderstelling dat zogenaamde irrationele cognities (gedachten) zorgen voor disfunctioneel gedrag, zoals vermijdingsgedrag of agressie. De technieken die gebruikt worden in de cognitieve gedragstherapie richten zich op het veranderen van de inhoud van deze irrationele cognities.
  • Colorectum = Colorectaal, met betrekking tot de karteldarm en de endeldarm
  • Comorbiteit = Het tegelijkertijd aanwezig zijn van verschillende aandoeningen bij een patiënt
  • Consistentie = het vrij zijn van innerlijke tegenspraak
  • Contra-indicaties = aanwijzing of omstandigheid die pleit tegen het nemen van een bepaalde maatregel, het voorschrijven van een geneesmiddel enz.
  • Correlatie = manier waarop iets samenhangt met iets anders
  • Counterconditionering = desensitisatietherapie: om angsten en fobieën af te leren. Stap voor stap methode.

D

  • Depressie = Een depressie is een voortdurend aanwezige neerslachtige stemming die langer dan twee weken duurt en niet vanzelf verdwijnt.
  • Detrimental = schadelijk
  • Diagnostic Interview Schedule = een interview schaal gebruikt als de basis van een gestructureerd interview , als basis voor psychologische hulp of psychiatrische evaluatie.
  • Disfunctie = storing
  • Disparaat = verschillend, ongelijk
  • Dizygoot = twee-eiig
  • Dopamine = een amine die als uitgangsstof dient bij de productie van adrenaline en noradrenaline en die tevens dient als neurotransmitter, dit komt voor in de hersenen
  • Drop-out = iemand die zich door zijn levenswijze min of meer buiten de maatschappij plaatst, misslukking, vroegtijdige schoolverlater.
  • DSM = Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (kortweg DSM) is een Amerikaans handboek voor diagnose en statistiek van psychische aandoeningen dat in de meeste landen als standaard in de psychiatrische diagnostiek dient
  • Dysthymie of enkelvoudige fobie = een lichte vorm van depressie die zich kenmerkt door een gebrek aan plezier en genoegen in het leven en die minimaal twee jaar duurt

E

  • Effectiviteit = Het bereiken van het gewenste resultaat, bijvoorbeeld van een bepaalde vorm van hulpverlening
  • Electroconvulsietherapie = Electro Convulsie Therapie (ECT) is een behandeling waarbij onder narcose plakkers op het hoofd geplaatst worden. Zij zorgen voor een korte elektrische stroom door het brein.
  • Empirisch = ervaring als bron van kennis
  • Endofenotype = meetbare, aan de aandoening gerelateerde, genetisch bepaalde kenmerken
  • Endorfine = morfineachtige substantie, die door de hersenen wordt afgescheiden en een pijnstillende werking heeft
  • Epidemiologie = studie van het verband tussen de verbreiding van bep. ziekten en factoren waardoor ze veroorzaakt zouden kunnen worden
  • Epidemiologisch Onderzoek = het zoeken naar verband tussen het optreden van bepaalde ziekten en bepaalde leef-en eetgewoonten.
  • Esophagus =slokdarm
  • Evidentie = zeer duidelijk, vanzelfsprekend

F

  • Faciliteren = voorzieningen aanbieden, beschikbaar stellen
  • Fenotype = verschijningsvorm van levende wezens zoals hij ontstaat uit de samenwerking van erfelijke informatie en het beïnvloedend milieu
  • Fluctuaties = het op-en-neergaan, het optreden van kleine verschillen
  • Flow= duid een mentale toestand aan waarin een persoon volledig opgaat in zijn of haar bezigheden. Flow wordt gekenmerkt door op de betreffende acties gerichte energie en activiteit, volledige betrokkenheid daarbij, alsmede het feit dat men de activiteiten succesvol uitvoert
  • Folate = een zout van foliumzuur
  • Fysiotherapeut = gediplomeerd deskundige die personen speciale oefeningen laat verrichten of hen masseert, ter verhelping of voorkoming van afwijkingen in beenderstelsel, gewrichten en spieren

G

  • Gamma-aminoboterzuur = de belangrijkste inhibiterende (=de werking van andere neuronen remmende) neurotransmitter in de hersenen.
  • * Gedijen = bloeien
  • Genetisch bepaald = erfelijk
  • Geïndiceerde preventie = Herkenning van mensen die de eerste symptomen van het probleem al hebben, ter voorkoming van erger.

H

  • Hamilton Ratin Scale for Depression (HRSD) = De HDRS of HAM-D wordt veelvuldig gebruikt voor effectevaluatie in clinical trials. De HDRS beslaat 21 items.
  • Hedonistische tredmolen = als de eerste opwinding van iets wegzakt, ga je de volgende keer iets beters en iets groters willen
  • Hemorrhagic = bloeding
  • Heterogeniteit = ongelijksoortigheid
  • Hyposomnie = ziekelijke neiging tot slapen, ook overdag

I

  • Ill-being = het “zich slecht voelen”
  • Implementeren = tot uitvoering brengen
  • Immunodificiency = immuunstoornis
  • Inadequaat = ongeschikt, ontoereikend
  • Indicatie = Aanwijzing die aangeeft welke behandeling moet worden toegepast om een ziekte goed te bestrijden.
  • Inhibitie = het vertragen of verhinderen van reacties
  • Inhibitor = remmer
  • Integratie = het maken tot een harmonisch geheel of opname in een geheel
  • Interageren = deelnemen aan een interactie
  • Interfereren = tussenbeide komen
  • Interventie = Medische tussenkomst, zoals een behandeling of een ingreep
  • Intrusie = het binnendringen of indringen

J

K

  • Katalyseren = Het versnellen van chemische reacties door gebruik te maken van katalysator
  • Klinisch = Met betrekking tot onderzoek en behandeling van patienten

L

  • Larynx = strottenhoofd
  • Linkage disequilibrium = het optreden van bepaalde combinaties van genetische merkers of allelen in een populatie dat vaker of minder vaak dan verwacht kan worden van een willekeurig vorming van haplotypes (= de combinatie van allelen zoals die voorkomen op een uniek chromosoom) van allelen op basis van hun frequenties
  • Longitudinaal = de lengterichting volgend

M

  • Mediëren = beroepsmatig bemiddelen tussen partijen die in een conflict verwikkeld zijn dat ze onderling niet kunnen oplossen
  • Meta-analyse = is een onderzoek waarin onderzoeken van een bepaald fenomeen worden samengevoegd om één secuurdere uitkomst te verkrijgen. Door de resultaten uit eerdere onderzoeken gezamenlijk te analyseren kunnen uitspraken gedaan en inzichten verkregen worden die op basis van elk van de afzonderlijke onderzoeken niet mogelijk waren.
  • Modificatie = Verschillen tussen individuen met dezelfde erfelijke aanleg als gevolg van aanpassing aan het milieu (voeding, klimaat, beweging, etc.)
  • Monoamino-oxidase = een verzamelnaam voor flavo-enzymen die aminen, zowel lichaamseigen als niet-lichaamseigen aminen afbreken
  • Monotherapie = behandeling met één geneesmiddel
  • Monozygoot = eeneiig
  • Morbidity = ziekelijkheid
  • Multidisciplinair = betrekking hebbend op een aantal disciplines (takken van wetenschap)

N

  • Neurobiologie = leer van het zenuwstelsel van mens en dier
  • Neurogenese = ontwikkeling van het zenuwstelsel
  • Neuropsychologie = tak van de psychologie die zich bezighoudt met de relatie tussen zenuwstelsel en psychische processen
  • Neurotransmitter = stof die in de synaps elektrische prikkels tussen zenuwcellen onderling en zenuwcellen en spieren overdraagt.
  • Neurotroop = aandoeningen van het zenuwstelsel veroorzakend
  • Noradrenaline = (ook norepinefrine of levarterenol) is een in het lichaam voorkomende neurotransmitter en een hormoon.
  • Nulde lijn = Hieronder bevinden zich de mantelzorgers. Mantelzorgers zorgen voor een chronisch zieke, gehandicapte of hulpbehoevende partner, ouder, kind of ander familielid, vriend of kennis. Mantelzorgers zijn geen professionele zorgverleners maar geven zorg omdat zij een persoonlijke band hebben met degene voor wie ze zorgen.

O

  • Obsessief-compulsieve stoornis = angststoornis (oud: dwangneurose)
  • Oxidatie = Natuurlijk stofwisselingsproces waarbij voedingsstoffen worden verbrand door binding aan zuurstof. Tijdens dit proces worden essentiële lichaamsstoffen en afvalstoffen of metabolieten gevormd en komt energie vrij in de vorm van (lichaams)warmte, zuurstof, etc.

P

  • Perinatal = kort voor en na de geboorte
  • Pervasief = doordringend, diepgaand
  • Pilotproject = proefproject dat indicaties moet opleveren over omvang, inpassing en haalbaarheid van het definitieve project
  • Pharynx = keelholte
  • Physical Self- perception Scale = schaal om zelfevaluaties te maken
  • Placebo = stof (tablet, poeder enz.) die uiterlijk en in smaak geheel overeenkomt met een bekend medicament, maar geen werkzame bestanddelen bevat, gebruikt ter verkrijging van het placebo-effect (zowel voor patiënten, met het oog op de autosuggestieve invloed, als bij farmaceutische proefnemingen)
  • Placebo – effect = werking of bijwerking van een placebo die geheel gelijk is aan die van het vervangen middel
  • Plausibel = aanemelijk, waarschijnlijk
  • Polikliniek = zorginstelling (of een deel daarvan) waar niet- bedlegerige patiënten onderzocht en behandeld worden
  • Predispositie = aanleg, voorbeschiktheid
  • Preventie = het voorkomen, verhoeden, m.n. het voorkomen van misdrijven en ongelukken
  • Prevalentie = Totaal aantal mensen met een ziekte, handicap of aandoening dat op een gegeven tijdstip in de bevolking aanwezig is
  • Promotor = een DNA-element vóór een gen of genen dat de werking (expressie) van het/de gen(en) reguleert.
  • Promille = per duizend
  • Propensity = aangeboren neiging
  • Prospectief = op de toekomst gericht
  • Protocol = inleidend deel van een oorkonde, boek waarin akten en oorkonden worden geschreven
  • Proximaal = het dichtst bij een bepaald centrum gelegen
  • Psycho-educatie = is een methodiek in de hulpverlening aan mensen met een langdurige beperking of handicap. Ze verwijst naar een reeks educatieve of opvoedkundige interventies om mensen te leren omgaan met hun beperkingen door het verwerven van kennis, vaardigheden in de omgang, meer zelfvertrouwen en door psychologische verwerking.
  • Psychomotore therapie = Door middel van beweging en lichaamservaring wordt het gedrag van de cliënt onderzocht, en worden er nieuwe ervaringen op het gebied van voelen en denken opgedaan door te experimenteren met ander gedrag. Als bewegingsoefeningen worden in psychomotorische therapie situaties uit de sport en het bewegingsonderwijs toegepast.
  • Psychopathologie = wetenschap die zich bezighoudt met psychische stoornissen
  • Psychotherapie = een vorm van behandeling door een psychotherapeut

Q

R

  • Randomised controlled trials = (RCT) is de gouden standaard voor het evalueren van interventies in de gezondheidszorg.
  • Receptor = elk van bepaalde moleculen, vaak eiwitten of chemische groepen, op het celoppervlak of in het cytoplasma met specifieke bindingseigenschappen voor bepaalde stoffen, zoals hormonen, neurotransmitters, voedingsstoffen, geneesmiddelen en vergiffen, die de ontvankelijkheid van de cel of het organisme bepalen.
  • Recidive: het opnieuw vervallen in dezelfde zonde, fout
  • Relateren = In verband brengen; In een bepaalde verhouding brengen
  • Repliceren = inbrengen tegen het gezegde, al dan niet met een zeker verweer

S

  • Saillant = opvallend
  • Screening = onderzoek door een test
  • SEH-personeel = spoedeisende hulp personeel
  • Sensorische funties = Met betrekking tot het gewaarworden van prikkels; Zintuigen
  • Serotonine = een neurotransmitter met een overwegend inhiberende werking. Het is een tryptamine die invloed heeft op stemming, zelfvertrouwen, slaap, emotie, seksuele activiteit en eetlust. Het speelt ook een rol bij de verwerking van pijnprikkels.
  • Sertraline = een selectieve serotonine-heropnameremmer (SSRI) en wordt voorgeschreven bij depressie (geregistreerd) sociale fobie, obsessieve-compulsieve stoornis en posttraumatische stressstoornis
  • Somatische factoren = Lichaamelijke factoren
  • Subklinisch = Nog niet waarneembaar

T

  • Trial = het proberen
  • Tryptophan = Tryptofaan (Trp, W) is een van de twintig natuurlijk voorkomende aminozuren en hoort bij de categorie essentiële aminozuren.

U

  • Utilitaristische filosofie van Bentham (1789) = de som van plezier min pijn

V

  • Vice versa = heen en weer, over en weer

W

  • Well-being = het “zich goed voelen”

X

Y

Z